Een rondleiding door het leven van Ekke en Hillegonda:
De Tour de Fransema
TWEEDE ETAPPE
Ik startte mijn eigen onderzoek (zonder enige voorgeschiedenis in onderzoek) op internet. Vele uren struinde ik op genealogische websites, Delpher en wat ik verder maar tegenkwam.
In december 2023 heeft Cis van Heertum Lucia Suk benaderd om haar artikel op de voorpagina te mogen plaatsen. Het stukje is leuk geschreven en eigenlijk een soort samenvatting van het boek, dus dat zou zeer geschikt zijn.
Op 6 april 2024 sprak ik af met Douwe Huizing. Hij had zijn “tijdlijn” uit 1984/85 bij zich, 5 A3-vellen waarop hij nauwgezet de jaartallen, Ekkes leeftijd op dat moment en de bijbehorende gebeurtenissen had aangetekend. Dit was les 1 in historisch onderzoek.
Wat hij ook bij zich had, was een hoogst explosieve brief. Deze brief had hij ontvangen ongeveer 12 jaar na publicatie van het boek en hierin werd hij geattendeerd op een rechtzaak, die Ekke gevoerd heeft tegen een Gronings roddelblad “De Vlinder”.
DE VLINDER
Het Groninger roddelblad, onder eindredactie van de heer W.H. Fink, publiceerde in de editie van 16 januari 1886 het volgende gesprekje tussen de twee fictieve figuren Pier en Pol, een vaste rubriek in het blad:
PIER: te Godlinze woont een kapitalist met name J. Fr1nsm1, die een zoon heeft genaamt E. Fr1nsm1 op wiens leven veel valt aan te merken, zoodat het nodig is hem, voor anderen verstaanbaar toe te voegen: Ventje wanneer jij je leven niet wat anders gaat inrichten, dan kom je eerlang met je kop in een afgrond terecht, hoor.
POL: En waarom wil je dat aan dien Jonkman zeggen?
PIER: Eerstens, omdat hij, naar het zeggen der Godlinzers, haast al een kapitaal naar de maan heeft geholpen en verder omdat hij door losbandigheid de militaire dienst heeft moeten verlaten en ook de academie, waar hij gestudeerd heeft voor dominee, evenwel zonder gevolg. In de vacantie bracht de jonkman zijn tijd en geld te zoek met velerlei onnutte en dwaze kuren, zodat hij met zijn vader op gespannen voet leefde en nog leeft.
POL: Zoo? Is hij dan nog niet wat veranderd?
PIER: Wel neen, man, hij heeft de dochter van een achtenswaardig man ongelukkig gemaakt, zij is moeder geworden, zonder met hem gehuwd te zijn.
POL: Foei, foei, dat is wel een leelijke histoire! En zullen de jongelui nu spoedig trouwen?
PIER: Denkelijk niet, want de ouders van den Don Juan zijn tegen die verbindtenis en de jeugdige Fr1nsm1 zal er ook wel tegen zijn.
POL: Het is te wenschen, dat er zich spoedig beterschap bij hem openbaart opdat hij niet tenslotte in de gevangenis komt.
Het was duidelijk dat het om Ekke Fransema ging, die dit niet over zijn kant liet gaan. Hij werd in zijn gelijk gesteld, overigens zonder dat hem dit iets opleverde.
WAAR GING DIT OVER?
Een van de eerste dingen die ik ontdekte op een genealogische website, was dat Hillegonda Venhuis een kind had gekregen op 29 december 1885. Het kind heette Jan Antonius Nicolaas Venhuis en de vader was onbekend. Het kind overleed na 6 dagen op 4 januari 1886.
Op 14 maart 1886 wordt de ondertrouw tussen Ekke Fransema en Hillegonda Venhuis afgekondigd en op 29 april treden zij in het huwelijk. Op 30 november 1886 schonk Hillegonda wederom het leven aan een zoon, dit keer met de namen Jan Antonius Nicolaas Ekko Rembertus Fransema. Dit is ruim 8 maanden na de eerste afkondiging en mogelijk was ze dus al in verwachting tijdens die afkondiging.
Dat de eerste Jan ook al van Ekke was, kun je concluderen uit het artikel in De Vlinder. Uit het contact, dat ik had met de beheerder van de begraafplaats in Godlinze, kreeg ik nog een aanwijzing. Op de familiepagina van de Fransema’s stond een aantekening, dat er een
J.A.N. Fransema was
overleden in 1886.
Kennelijk heeft Ekke
dit kind dus erkend.

Nog een interessante aanwijzing vond ik terug in een toneelstuk, dat ter ere van het 75-jarig bestaan van de school, die Ekke gefinancierd had, gespeeld werd. Daar las ik: “Fransema studeerde eerst rechten in Leiden. Als hij enige studenten meenam voor een weekend sloot de vrouw van Meester Venhuis haar knappe dochters samen met hen in de kamer op. Een goede partij moet je maar denken.”.
Mogelijk hadden Ekkes ouders gehoopt op een schoondochter van wat hogere komaf. Maar Ekke en Hillegonda dachten daar anders over en misschien ook door de publiciteit zijn de ouders toch gezwicht. Maar dat zijn aannames; we waren er niet bij.
HET GEBOORTEHUIS
Cis vroeg me naar het adres van het geboortehuis van Ekke. Na enig speuren vond ik een interessant artikel van Reina de Lange. Ze schrijft:
De achternaam Fransema heeft Ekke te danken aan de geboorteplaats van grootvader Ekke Jans, naar wie hij ook vernoemd is, te weten Fransum in de gemeente Aduard. Ekke Jans en zijn vrouw Kunje Derks Vonk kopen in 1831 boerderij Rijnsterheerd te Hekkum en het gezin Fransema (vader, moeder en drie zonen) verhuist naar de gemeente Adorp. Rijnsterheerd is dan een beklemde boerenplaats. Dit wil zeggen dat er sprake is van een soort erfpachtconstructie, waarbij het land eigendom is van iemand anders en de landbouwer het recht heeft er gebouwen op te hebben, die dan wel zijn eigendom zijn. Ekke Jans Fransema overlijdt in 1854. Voor hem was zoon Anne al op 15-jarige leeftijd overleden en een paar jaar later sterft ook zoon Derk, die maar 35 wordt. Weduwe Kunje Derks Vonk blijft met zoon Jan achter op Rijnsterheerd.
Moeder en zoon beginnen dan een nieuw en kleiner boerenbedrijf op land, dat al eerder door de familie is aangekocht. Dit land ligt langs de Straatweg (nu Provinciale weg) tussen Adorp en Sauwerd, in een gebied dat onder Adorp valt. Rijnsterheerd wordt voor een periode van 6 jaar verhuurd in 1860, met die clausule, dat moeder en zoon Fransema nog twee weken gebruik mogen maken van één van de kamers. Blijkbaar kunnen ze niet eerder hun nieuwe boerenbehuizing aan de Straatweg betrekken.
Het land bij de nieuwe boerderij hebben ze in volledig eigendom. Dit in tegenstelling tot Rijnsterheerd te Hekkum, wat ook na de verhuizing een beklemde boerenplaats blijft, met de Fransema’s als meier en de nieuwe huurder als bewoner.
Twee jaar later trouwt Jan Ekkes Fransema, vlak voor zijn 42e verjaardag, met de 26-jarige Frouwke Wiertsema uit Bierum. De bruid verlaat haar geboortestreek en trekt in bij haar echtgenoot én schoonmoeder – in die tijd niet ongebruikelijk.
Op 22 februari 1864 overlijdt Kunje Derks Vonk, zo’n anderhalve week voor de geboorte van haar enige kleinkind Ekke, op 2 maart 1864. Na haar overlijden is het echtpaar Fransema-Wiertsema blijkbaar minder gebonden aan Adorp en besloten wordt om in de buurt van de familie Wiertsema te gaan wonen. De boerderij aan de Straatweg wordt in januari 1865 verkocht en het gezin met de kleine Ekke verlaat Adorp nog voor mei van dat jaar.

Met de verkoop van de boederij in Adorp worden niet de banden met Hekkum doorgesneden. Rijnsterheerd blijft namelijk als beklemde boerenplaats in handen van de familie Fransema. In 1872 weet het echtpaar ook de eigendom van de landerijen te verwerven wanneer de Ommelander Kas, die dan de eigenaar is, deze in de verkoop doet. Rijnsterheerd wordt hierna nog een paar jaar in vol eigendom aangehouden. In 1875 wordt de boerenplaats verkocht aan het echtpaar Luitje Raangs en Aafke Hopma, dat al twee naastgelegen boerderijen bezit.
Ekke Fransema is dus in Adorp geboren en zal geen herinneringen hebben gehad aan zijn geboortehuis. Maar hij is net elf als Rijnsterheerd wordt verkocht. Dit kan mogelijk verklaren waarom er bij zijn inschrijving als student niet Adorp, maar Hekkum is ingevuld. Er kan geen verwarring zijn geweest indertijd tussen de Rijnsterheerd en het nieuwe boerenhuis Rijnstede, want deze laatste naam is er pas jaren later door nieuwe bewoners aan gegeven.
Het geboortehuis van Ekke is in de nacht van 12 op 13 februari 2006 door het oog van de naald gekropen. Er brak brand uit in het schuurgedeelte, waarin bewoner K. Geertsema een aantal van zijn drachtige ooien had ondergebracht. Dat deel is volledig uitgebrand, waarbij 5 schapen niet meer te redden waren. Het woongedeelte van Rijnstede bleef gespaard. De schuur is in 2007 herbouwd.
Onderzoek en tekst: Reina de Lange, foto: Cis van Heertum
VERENIGING TOT HET DOEN VAN TERPENONDERZOEK
Op 18 oktober 2024 hebben we een tripje naar het Noorden gepland staan en bezoeken we een heer uit Godlinze, dhr. Wiersema, die wellicht verhalen over Ekke kent. Toen we gezellig aan de thee zaten, vertelde deze aardige meneer dat hij Ekke voornamelijk kende uit het welbekende boekje “De kunst van het verteren”. Helaas kenden we die verhalen al en we raakten nog even aan de praat over koetjes en kalfjes. Op de valreep schoot hem te binnen dat hij de naam nog in een ander boekje had teruggevonden en hij toonde ons een bladzijde, waaruit dat bleek. De heer Wiersema vertelde dat er een opgraving was gedaan in Godlinze, waarbij bijzondere zaken waren aangetroffen. In mijn aantekeningen staat erbij: door ene Giffen of zo. Ik fotografeerde de bewuste pagina en we vertrokken.

In november 2024 zie ik op LinkedIn een bericht staan over de bekende archeoloog A.E. van Giffen, dat meteen mijn aandacht trekt. Een aantal glasplaatnegatieven zijn gedigitaliseerd, ook van de opgravingen in Godlinze. Nu pas begrijp ik wat voor een bijzondere persoon deze Van Giffen is en hoe belangrijk de opgraving in Godlinze was. Meteen stuur ik berichten naar het RUG en naar het GIA, maar krijg geen antwoord. In februari 2025 probeer ik het nog eens. Deze keer geeft iemand mij de tip dat dr. Egge Knol, tot voor kort conservator van het Groninger Museum, erg veel over deze materie weet en er misschien wel iets over wil vertellen.
Opgetogen Sherlock Holmes ik zijn e-mailadres. Hoe leuk is dit onderwerp voor de nieuwe lezing, met de overduidelijke connectie met Ekke? En hoe mooi past het bij het openingsthema van het museum: herboren? En binnen zeer korte tijd krijg ik bevestigend antwoord.
Egge Knol kent de Fransema-lezingen wel en wil er graag één houden over Van Giffen. Bij een volgend, telefonisch contact vertel ik hem wat achtergrondinformatie over Ekke. Ik heb inmiddels ontdekt dat Ekke al in 1917, maar mogelijk al sinds de oprichting in 1916, lid is van deze Vereniging tot het doen van Terpenonderzoek. Deze vereniging is volgens de heer Knol opgericht om Van Giffen in staat te stellen om de terpen te onderzoeken. Hij meent zich te herinneren dat er een brief van Ekke Fransema moet zijn en gaat er achteraan.
Twee dagen later krijg ik een berichtje. Hij heeft twee brieven achterhaald. De ene is de originele brief, waarin Ekke vertelt over de zaken die gevonden zijn in het weiland. Hij dringt erop aan dat Van Giffen polshoogte komt nemen.
De tweede brief is van persoonlijke aard en dateert uit 1920. Hierin vertelt Ekke dat hij overheerlijke kaas heeft gekocht en dat hij Van Giffen er een aantal van zal toezenden. Van Giffen hield zakelijke en persoonlijke post niet zo erg goed gescheiden.
En zo vinden we weer een klein snippertje geschiedenis terug.

DE OUDE DIJK
Op 23 oktober 2024 maak ik een ingelast reisje naar Haren om te spreken met Onne Dallinga.
Bij binnenkomst refereert hij eerst naar het boek: “De kunst van het verteren”. De moed zonk me meteen in de schoenen. Maar dan vertelt hij over de boeken die hij zelf heeft geschreven over het gebied. Ik mag ze inkijken en zie veel bekende anekdotes. Maar dan zie ik toch iets bijzonders.
Buiten Godlinze is er kennelijk een gebied dat men de “Oude Dijk” noemt. Het is een stuk grond, waar meerdere mensen gebruik van maken om hun vee op te laten grazen. Het werd beheerd door een soort Vereniging van Eigenaren, die jaarlijks vergaderden en bij die gelegenheid de schaapsweiden weer voor een jaar verhuurden. Het Reglement van de Godlinzer Oude Dijk, opgemaakt in 1894 en herzien in 1910, bevindt zich in het Luitje Hoeksema Fonds.
De onderhoudswerkzaamheden aan sloten en hekken liet men meestal uitvoeren, maar een enkele keer voerden de aandeelhouders het zelf uit. Dat het er bij zo’n gelegenheid wel eens ongewoon toeging blijkt uit het volgende.
Op een gegeven ogenblik moest de “dob”, de vijver voor drinkwater voor het vee, worden hergraven. De aandeelhouders vonden dat een goede gelegenheid om zelf weer eens actief te worden. Helaas… sterke drank heeft de uitvoering van de werkzaamheden sterk belemmerd en de “dob” is niet erg diep geworden. Boze tongen beweren dat mijnheer Fransema de schuld was van de algemene braspartij. Zeker is dat hij alle gravers met paard en wagen heeft thuisgebracht.